Aangepaste
muzieknotaties home In de bronnen waarin het gregoriaans bewaard is
gebleven, is op voorbeeldige wijze onbedoeld een geschiedenis van het
conflict tussen letter en geest te lezen. Het probleem dat de filosoof Plato
(427-347 v.C.) reeds met het schrift had (zie: Phaedrus), kan in de
gregoriaanse bronnen steeds opnieuw en steeds op een andere manier worden
teruggevonden. Aan dat probleem ligt in essentie de volgende
gedachte ten grondslag: "als iets wordt vastgelegd gaat het
onherroepelijk verloren, toch lijken we het vast te willen leggen juist om
het te behouden", of algemener: "als de waarheid of de zin van het
leven wordt vastgelegd, dan gaat die waarheid of die zin definitief verloren,
toch lijken we die waarheid te willen fixeren". Als het om muziek in het
algemeen, of gregoriaans in het bijzonder gaat, betekent dit: "als
muziek wordt vastgelegd, dan gaat die muziek definitief verloren, toch willen
we muziek vastleggen juist om haar te behouden". In deze gedachte schuilt dus een merkwaardige
paradox. De karolingen die het gregoriaans vastlegden wilden immers met die
vastlegging bereiken dat het gregoriaans juist niet verloren ging;
integendeel, zij wilden daarmee bereiken dat het overal in hun rijk op
dezelfde manier bleef voortbestaan waardoor de eenheid in dat rijk zou worden
bevorderd. In zekere zin hebben ze dat ook wel bereikt,
want het gregoriaans is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. Maar met
de vastlegging van het gregoriaans is dat gregoriaans niet onveranderd
gebleven. Integendeel, elke nieuwe manier om het repertoire vast te leggen
leverde steeds weer een verandering van dat repertoire zelf op. Daarom heeft het gregoriaans zoals wij dat nu
nog kennen (grofweg vormgegeven in het z.g. Rijke Roomse leven van zeg 1908
tot 1974) behalve in formele zin, niet zoveel te maken met het gregoriaans
dat de karolingen wilden vastleggen. Ook de eenheid van het karolingische
rijk heeft de karolingen overigens niet overleefd. In de geschiedenis van het gregoriaans kunnen
vauit het perspectief van letter en geest in hoofdlijn zeven perioden worden
aangewezen die niet strikt zijn te scheiden en waarvan elk iets van de andere
in zich draagt: 1. De periode van de mondelinge overlevering;
grofweg de periode van Constantijn de Grote tot Karel de Grote. In deze
periode "ontstond" het gregoriaans. Maar dat "ontstaan"
was opzichzelf al een omvorming van Joodse, Griekse en Romeinse tradities uit
evenzovele liturgische, folkloristische en klassieke contexten. Een
blik op de mondelinge traditie; gregoriaans, ambrosiaans en oud-romeins in 20e-eeuwse transcripties van 11e-eeuwse bronnen. 2. De periode van de vastlegging van alleen
de zangteksten; grofweg van 600 tot 1000. In deze periode werd de
"oorspronkelijke" vrijheid en variatie in de keuze van de
zangteksten steeds meer veranderd in een wetboek met precieze zangteksten
voor specifieke liturgische momenten. Blandijnberg, begin 9e eeuw (Brussel, Koninklijke Bibliotheek
10127-10144) 3. De periode van de vastlegging in
adiastematische neumen; grofweg van 800 tot 1200. In deze periode werd de
"oorspronkelijke" vrijheid en variatie in de melodieën steeds
verder vastgelegd in precies voorgeschreven melodieën. Laon, begin 10e eeuw (Laon, Stadsbibliotheek Kodex 239) 4. De periode van de vastlegging in
diastematische neumen; grofweg van 1000 tot 1400. In deze periode werd de
"oorspronkelijke" vrijheid en variatie in de versieringen en de
stijl van het repertoire steeds verder geüniformeerd tot één stijl zonder
versieringen. Dijon, begin 11e eeuw (Montpellier, Bibliotheek van de medische
fakulteit, Kodex H 159) 5. De periode van de herziening van het
repertoire; grofweg van 1100 tot 1600. In deze periode bleek het repertoire
inmiddels zo ver van zijn "oorspronkelijke" vitaliteit te zijn
verwijderd dat het steeds meer werd aangepast aan nieuwe liturgische en
muzikale modes. Köln,
Minoritenkonvent, 1299 (Köln, Dombibliothek, Codex 1001b) 6. De periode van het "nieuwe"
gregoriaans; grofweg van 1400 tot 1900. In deze periode ontwaakt het Europese
nationale en lokale zelfbewustzijn en loopt het gregoriaans hand in hand met
de nieuwe liturgische, folkloristische en klassieke tradities, om er ten
slotte ondanks (of juist dankzij?) de uitvinding van de boekdrukkunst aan te
bezwijken. (Neo)-Medicea graduale (tussen 1615 en
1901) 7. De periode van de rekonstructie van het
repertoire; grofweg van 1800 tot nu. In deze periode wordt opnieuw op zoek
gegaan naar het "oorspronkelijke" gregoriaans. Maar dit zoeken
concentreert zich met name op reeds gecodificeerde handschriften uit de
vierde periode. Bovendien wordt er gezocht vanuit neo-romantisch en modern
gevormde westerse oren met als hoofddoel een nieuw wetboek voor het
repertoire vast te stellen. Graduale
Lagal (Den Haag, 1984) Als het om muzieknotatie gaat, is er dus
steeds sprake van aangepaste muzieknotaties voor een doel of een doelgroep
waarvoor de bestaande tradities hun zin hebben verloren. Als het om het "oorspronkelijke"
gregoriaans gaat, zou vanuit een bepaalde invalshoek kunnen worden verdedigd
dat alleen de muzieknotaties uit de perioden 3, 4 en 7 van belang zijn voor
een rekonstruktie. Uit deze drie perioden is hierna een aantal voorbeelden gegeven met het
begin van het responsorium "Angelis suis". Als het om de geest van het
"oorspronkelijke" gregoriaans gaat, dan zijn we vooral aangewezen
op de eerste drie perioden. Behalve in, voor ons in muzikaal opzicht onleesbare
bronnen, zijn deze perioden in het westen echter nauwelijks meer
toegankelijk. In het oosten darentegen bestaan nog steeds tradities die
funktioneren onder verwante omstandigheden als het gregoriaans van vóór de
karolingen. Om de geest van het gregoriaans op het spoor te komen moet men
dus luisteren naar de tradities uit m.n. de Balkan, Turkije, Egypte, Tunesië,
Irak, Iran en India. Geert Maessen Amsterdam,
september 2003 |